DE VERLOREN PENNING
De verloren penning wil de dwalende, afgedoolde zondaar voorstellen. De zorg, die de vrouw besteedt om de verloren penning fe vinden, dient om de volgelingen van Christus een les te leren betreffende hun plicht ten aanzien van de dwalenden, die van het rechte pad zijn afgedoold. De vrouw steekt de kaars aan om meer licht te krijgen, en keert dan het huis met bezemen en zoekt ijverig tot ze hem gevonden heeft.USG1 312.3
Hier is duidelijk de plicht getekend van de Christenen tegenover hen, die hulp nodig hebben omdat ze van God zijn afgedwaald. De dolenden mogen niet in duisternis en dwaling worden gelaten, maar alles moet gedaan worden om hen tot het licht terug te brengen. De kaars wordt aangestoken; en, met ernstig gebed om hemels licht ten einde hen, die verzonken zijn in duisternis en ongeloof, te hulp te komen, wordt Gods Woord onderzocht om duidelijke waarheidspunten te verkrijgen, opdat Christenen door argumenten uit Gods Woord, met zijn berispingen, dreigingen, en bemoedigingen, versterkt mogen worden, teneinde de dwalenden te overtuigen. Onverschilligheid of nalatigheid heeft het misnoegen Gods.USG1 313.1
Toen de vrouw de penning vond, riep ze haar kennissen en buren samen, zeggende: “Weest blijde met mij; want ik heb de penning gevonden, die ik verloren had. Alzo, zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeerf.” Lukas 15 : 9, 10. Wanneer de engelen Gods zich verheugen over de dwalenden, die hun fouten inzien en belijden en tot de gemeenschap hunner broederen terugkeren, hoeveel te meer moesten dan de volgelingen van Christus, die zelve niet feilloos zijn, en die elke dag de vergeving van God en van hun broederen nodig hebben, zich verheugen over de terugkeer van een broeder of zuster, die door de drogredenen van Satan misleid is, verkeerde dingen heeft gedaan en daaronder lijdt.USG1 313.2
Inplaats van zich verre te houden van de dwalenden, moeten hun broeders hen opzoeken ter plaatse waar ze zijn. In plaats van op hen af te geven omdat ze in de duisternis zijn, moeten ze hun eigen lamp aansteken om meer goddelijke genade en een helderder kennis van de Schriften te verkrijgen, opdat ze de duisternis waarin de afgedoolden verkeren, kunnen verdrijven door het licht, dat ze hun brengen. En wanneer ze dan slagen, en de dwalenden hun fout inzien en bereid zijn het licht te volgen, moeten ze ontvangen worden met blijdschap en niet met een geest van murmurering of een poging om hen hun zonde maar goed onder de neus te wrijven, waardoor al die inspanning, angst en moeizame arbeid ontstaan is. Wanneer de reine engelen Gods de gebeurtenis met vreugde begroeten, hoeveel te meer moeten hun broeders zich dan verheugen, die zelf sympathie, liefde en hulp nodig hadden toen ze gedwaald hadden en in hun duisternis niet wisten hoe zichzelf te helpen.USG1 313.3