Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents

Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    GEKLUISTERD AAN AARDSE GOEDEREN

    Ik zag dat velen in tal van plaatsen, Oost en West, boerderij bij boerderij, land bij land en huis bij huis voegden, en zij verontschuldigden zich tegenover Gods werk, door te zeggen dat zij dit juist doen om het werk te helpen. Ze zijn daar zo aan vastgekluisterd, dat ze voor hei werk maar weinig ten zegen kunnen zijn. Sommigen kopen een stuk land, en werken zo hard ze kunnen om het betaald te krijgen. Hun tijd is zo bezet, dat ze nauwelijks tijd hebben voor het gebed en om God te dienen, ten einde kracht te krijgen om hun aanvechtingen te overwinnen.USG1 27.3

    Ze hebben schulden, en wanneer het werk Gods hun hulp nodig heeft, kunnen ze niets doen; want ze moeten eerst hun schulden betalen. Maar zodra ze hun schuld betaald hebben, zijn ze nog minder in staat het werk te helpen dan daarvoor; want ze steken zich weer in schuld, door nieuw bezit aan hun eigendom toe te voegen. Ze maken zichzelven wijs, dat deze handelwijze juist is; dat ze de baten voor het werk zullen afstaan, wanneer ze straks goede winsten maken. Zij hebben de waarheid lief met de lippen, maar niet met de daad. Zij hebben het werk Gods net zo lief, als hun daden aantonen. Zij houden meer van de wereld en minder van het werk Gods. De aantrekkingskracht van de aarde wordt steeds sterker en die van de hemel steeds zwakker. Waar hun schat is, daar is ook hun hart. Door hun voorbeeld maken zij aan hun omgeving duidelijk, dat ze van plan zijn hier te blijven, dat deze wereld hun thuis is. In dat verband zei de engel: “Gij zijt uws broeders hoeder.”USG1 28.1

    Velen hebben zich overgegeven aan nodeloze uitgaven, enkel en alleen om hun gevoelens, hun smaak, hun oog fe bevredigen, terwijl het werk het geld dat ze uitgaven, zo goed kon gebruiken, en terwijl sommige dienstknechten Gods armelijk gekleed gingen, en door gebrek aan middelen in hun werk werden gedwarsboomd. De engel zeide: “Hun tijd om zo te doen, zal spoedig voorbij zijn. Hun werken tonen aan, dat het eigen-ik hun afgod is, en dat zij daaraan alles opofferen.” Het eigen-ik moet bevredigd worden, hun aard is: “Ben ik mijns broeders hoeder?” Velen hebben waarschuwing op waarschuwing gekregen, maar ze hebben er geen acht op geslagen. Het eigen-ik staat in het brandpunt van alles, en daarvoor moet alles buigen.USG1 28.2

    Ik zag dat de Gemeente de geest van zelfverlooche ning en zelfopoffering zo goed als verloren heeft; zij plaatsen het eigen-ik en het eigenbelang op de voorgrond, en dan doen ze voor het werk, wat ze denken al of niet te kunnen doen. Zo ', n offer, dat zag ik, houdt niets in en wordt door God niet aangenomen. Allen moeten zo ', n belangstelling hebben, dat ze hun uiterste best doen om het werk te bevorderen. Ik zag dat degenen, die niets bezitten, maar enkel op hun lichaamskracht zijn aangewezen, voor God verantwoordelijk zijn wat hun kracht betreft. Ze moeten ijverig zijn in hun dagelijkse bezigheden en brandende in de geest; ze moeten niet degenen, die eigendommen bezitten, alle offers laten brengen. Ik zag dat ook zij offers kunnen brengen, en dat dit ook hun plicht is, evengoed als degenen, die welgesteld zijn. Maar die geen eigendommen bezitten, realiseren zich vaak niet, dat ze op tal van manieren zelfverloochening kunnen beoefenen, minder aan hun lichaam ten koste kunnen leggen, niet zo moeten toegeven aan smaak en begeerten, om aldus te sparen voor het werk en zich een schat in de hemel te vergaren. Ik zag dat er zoveel waardevols en zoveel schoonheid in de waarheid is; maar neem de kracht Gods weg, en zij is krachteloos.USG1 28.3

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents